Colorfield
— Vlaggen voor nieuwe naties
In 1966 kreeg ik op voorspraak van Wessel Couzijn een beurs voor de Art Students’ League in NEW YORK in de klas van Larry Poons. In plaats van abstract expressionisme in pasteuze olieverf was daar sprake van Colour field painting in grote kleurvlakken met acrylverf op ongeprepareerd doek.
Fluweelzacht en transparant en vaak een verstilde sfeer. Voorbeelden waren Barnett Newman, Helen Frankenthaler, Frank Stella, Jules Olitsky, Kenneth Noland en Morris Louis. De wonderbaarlijke kleurcombinaties en de kennis van de wisselwerking van tinten hadden mijn medeleerlingen o.a. geleerd via Josef Albers (Bauhaus). De kleurbanen zou je ook vlaggen kunnen noemen, van nieuwe naties, zoals mijn golvende Sad Flag in donkerblauw en paars, en ook mijn bewegende gordijnen in zeefdruk, met indirecte verwijzing naar relatievormen of zomaar een waslijn.
Na Berkeley Californië (winter 1967), waar bij de kunststudenten een levendige Flower Power sfeer hing, ging ik terug naar Nederland. Daar hoorde ik ineens bij de avantgarde en werd in 1970 als één van de officiële Nederlandse inzendingen getoond op de 2e Biennale Internationale de l’estampe in Parijs en ‘Dutch Graphics’ in het Fogg Art Museum van Harvard universiteit in Cambridge US. De tentoonstelling was bedoeld om een beeld te geven van de eigentijdse Nederlandse grafiek. Naast acrylverf had ik mij het zeefdrukken aangeleerd omdat de egale vlakken van matte drukinkt en scherpe contouren zo goed pasten als alternatief voor de schilderijen.